Herbert Marcuse – De eendimensionale mens
Maar voor een ander deel van de mensen is deze opvatting iets om je radicaal tegen af te zetten. Vooral níet neerleggen bij hoe het nou eenmaal is! Nooit als een mak schaapje slaafs je taken uitvoeren! Marcuse geeft je een behoorlijk doordachte filosofie om een dergelijk perspectief in algemene zin te onderbouwen. Hij denkt dat het van onmiskenbaar belang is om de heersende maatschappelijke belangen níet te accepteren. Om vragen te stellen, om het in twijfel te trekken, om verzet uit te oefenen. Want die heersende maatschappij is ‘vervreemdend’. Acceptatie van de maatschappij zoals die is, betekent afscheid nemen van elk vermogen om je af en toe aan die vervreemding te onttrekken. We hebben een vervreemdend bestaan opgedrongen hebben gekregen en wij moeten zelf in ons bestaan er dus juist alles aan doen om die vervreemding te boven te komen. Ook al vinden we een complete ontplooiing en bevrediging binnen die vervreemding, of júist dan. Eruit! Ertegenin! Weiger om nog langer mee te doen! Wij zijn volgens Marcuse dan wel in een vervreemd bestaan opgeslokt, maar er zijn heus nog wel sporen te vinden voor een bestaan wat zich hieraan ontworsteld. Het betekent alleen dat je erg je best moet doen om die sporen te vinden en dat je veel energie moet steken in het volgen van die sporen. Maar het is noodzakelijk. Het betekent dat je misschien tegen je eigen wensen en behoeften in moet proberen te gaan om uit te vinden of dat wel echte behoeften zijn. Probeer een iets op het spoor te komen waarvan je zeker bent dat het écht is: dus niet ingeprent of aangepraat. Stel vragen! Neem niet te gemakkelijk is voor waar aan!
Het is daarmee een sterk onderwijsfilosofisch getint boek. Het behelst een filosofie die een eigen bevrijding tot doel heeft, die een dergelijke toestand kan doorgronden en tegen indoctrinatie en manipulatie in kan gaan. Het wil een theorie geven die dit steekhoudend uiteen kan zetten en daardoor een weg hieruit kan aanwijzen. Voor Marcuse kan dit enkel door middel van een dialectisch denken dat als therapeutische filosofie wordt ingezet, een bevrijdende dialectiek. Dit is de sterk filosofische en ook wel moeilijke kant van zijn verhaal.
Dat is misschien nogal pittig voor de doorsnee docent, maar zal toch ook wel weer veel mensen kunnen aanspreken (wie is er nou vóór wreedheid en onderdrukking of tegen de werkelijke ervaring! En het biedt nog eens wat om over na te denken!). Hij schrijft over de voortschrijdende ‘knechting van de mens do0r het productie-apparaat’, hetgeen levens ruïneert van degenen die dit apparaat opbouwen en gebruiken. Maar ook over de geproduceerde spullen om ons heen (de media, de producten, de gadgets, de apparaten, de machines, de computers, …) die alles behalve een soort neutraal geheel vormen waar we op goede of slechte manier gebruik van kunnen maken. De mogelijk bevrijdende kracht van de technologie wordt vooralsnog met name omgezet in een instrumentalisering van de mens. De wetenschap heeft dankzij haar eigen methode en begrippen een wereld ontworpen waarin ‘de beheersing van de natuur verbonden is gebleven met de beheersing van de mens – een band, die voor deze wereld in haar geheel wel eens noodlottig zou kunnen zijn.’ De rationele hierarchie versmelt met het sociale. Dit is het eendimensionale denken, dat is wat de titel al beschrijft, hetgeen de centrale analyse is van Marcuse. Een wereld van formalisering en functionalisering. En hier zijn we in zekere zin allemaal de dupe van. Dit is die vervreemding. Juist de jeugd weet waarschijnlijk in zijn wat vrijere en dynamische natuur aansluiting te vinden bij alles wat zich hieraan probeert te ontworstelen. Zij zijn nog niet volledig geïncorporeerd. Ze ‘staan nog marginaal’. Simondon citerend komt Marcuse tot een beschrijving van de daad tot bevrijding: ‘De mens bevrijdt zich van de situatie, waarin hij dienstbaar is aan de finaliteit van alles, door te leren finaliteit te scheppen, een “gefinaliseerd” geheel te organiseren dat hij beoordeelt en waardeert, om niet passief een feitelijke integratie te hoeven ondergaan.’ Om niet opgeslokt te worden, moet men de grenzen van de opslokking in kaart brengen, de eindigheid daarvan laten zien. Om je ergens aan te ontworstelen moet je op zoek gaan naar waar de uitgang of eindigheid die daarvoor zich aandient. Maar die vinden we alleen als we kijken naar de botsing van tegendelen, daar waar het establishment daadwerkelijk botst op het niet-establishment (of anti-establishment), in de tegenstelling tussen de ‘feitelijke werkelijkheid’ en ‘waarheid’. Op die manier kunnen we inzicht krijgen in datgene wat ‘buiten’ de reguliere maatschappelijke tegenstellingen om een werkelijk alternatief biedt. Men moet, zoals ook in de intermediair door Bart van Steenbergen werd geschreven toen het boek net verscheen, op zoek naar de volstrekte antithese. En daarvoor moet men op zoek naar het buiten-maatschappelijke, de extreme negatie, of in woorden van Marcuse ook ‘de grote weigering’. Een weigering dus van de huidige maatschappij of onze rol daarin. Marcuse stelt zich bijvoorbeeld voor dat we alle reclame en indoctrinatie afschaffen. Hij denkt dat dit een traumatische ervaring zou zijn. Vermaak en opvoeding zou ontnomen worden. Het systeem zou desintegreren. Het zou noodlottig zijn vanuit ons normale perspectief. En toch: pas dan zou men een nieuwe beschrijving van de behoeften kunnen aanvangen. Onderdrukte ervaringsbehoeften zouden tot leven komen. Pas dan komen we misschien onder de vervreemding uit. Eenzelfde weigering kenmerkt Marcuses houding ten opzichte van de doorsnee onderwijsdenkers en in onderwijs ingebedde uitgangspunten en heersende structuren. Piaget wordt aangehaald en bekritiseerd om zijn uiteindelijk erfelijke en biologische structuur. Dewey wordt volgens Marcuse al te gemakkelijk ontzenuwd. Plato en Rousseau en alles daartussen wordt ‘opvoedkundige dictatuur’ genoemd die repressie nodig acht om vrijheid te bereiken (repressieve vrijheidsideologie dus) verklaart niet waar die tijdelijke onderdrukkers het recht vandaan halen, op welke manier zij aan de vervreemding ontsnapt zijn en hoe zij iets dergelijk hebben bereikt (in Ethics and Revolution uit 1964 wordt dit verder uitgewerkt): het bij hen aanwezige uitgangspunt van een ontwikkeling naar vrijheid door middel van onvrijheid is voor Marcuse niet wenselijk. Een imperatief moet niet onderdrukking tot gevolg hebben maar praxis. Geen theoretisch leven als bij Aristoteles maar een subversief leven om overheersing te doorbreken. Toch wordt niet al het onderwijs verworpen. De omkering van de vervreemdende tendens zou volgens Marcuse wel degelijk in het onderwijs en opvoeding, bij leraren en leerlingen kunnen liggen. Maar dan als zelf opgelegde taak, aldus het opstel repressieve tolerantie, wat ook op bovenstaand thema verder ingaat, waarmee het een vorm van politieke opvoeding betreft in de vorm van een tegenopvoeding. Een citaat uit dit opstel ter verduidelijking:
In ‘De eendimensionale mens’ wordt daarbij welliswaar Von Humboldt genoemd, maar enkel in verband met taal (en niet vanwege zijn opvatting om Bildung die bij het bovenstaande niet vol te houden is): om te komen tot een taal die zoals Marcuse later schrijft niet gezuiverd moet blijven (puur exact, nauwkeurig) of enkel moet worden teruggebracht tot omgangstaal (normaal taalgebruik, zoals op straat). Taal moet bij Marcuse iets tot stand brengen, het denken over taal waar Wittgenstein met name aan heeft bijgedragen. Taal kan ook het meest onmenselijke en verschrikkelijke normaal maken, dus dit behelst een risico, we moeten hier heel behendig mee om zien te gaan. Taal moet kan in dat geval ook juist genezen: de illusies en duisterheden aan de kaak stellen. Dit betekent ook dat filosofie in de huidige tijd de gegeven feiten intellectueel moet oplossen en zelfs omver werpen. Als mensen nu denken hun eigen taal te spreken, spreken ze namelijk gelijk ook de taal van hun meesters. De gevestigde taal moet (juist ook met behulp van filosofie) zelf uitspreken wat ze verhult en buitensluit. Karl Kraus wordt hier aangehaald als voorbeeld. Het verschil tussen zin en onzin, tussen legitiem en niet-legitiem taalgebruik is een esthetisch, moreel en politiek oordeel. Het is ideologisch, en laat die ideologie therapeutisch zijn. Taal is ‘op zijn ergst … een vlucht in het niet-controversiele, in het onwerkelijke, in hetgene dat slechts academisch omstreden is’. Dus zo gauw de filosofie ‘academisch’ wordt moeten we ook buiten de filosofie treden. Opdat de filosoof denkt en spreekt voor zichzelf, en daarmee feiten en mogelijkheden vanuit zijn eigen ingenomen plaats maar met en vanuit een gemeenschappelijk gedeelde materiele werkelijkheid, vanuit die wisselwerking geobjectiveerd, komt tot de waarheid van het historisch ontwerp als praxis. Een vrijheid binnen historische noodzaak: geschiedenis maken in relatie tot en vanuit de gegeven omstandigheden. Dit soort historisch materialisme is zo goed als hopeloos. Het schotelt geen utopische wereld voor of vertelt hoe we allemaal vrij en ongebonden kunnen leven. Eerst en bovenal moeten we weigeren en dan pas valt er iets anders te beginnen. Eerst moet je de stap eruit wagen, voordat de inherente mogelijkheden zich tonen. En toch: juist dan zouden de kwalitatieve verbeteringen kunnen plaatsvinden. Dan kan er een reëele zelfbeschikking mogelijk worden. Het is kortom een kans. De kritische theorie doet niet meer dan die kans aanduiden en het laat de kloof tussen nu en de toekomst bestaan. Het beloofd niets en blijft in laatste instantie negatief. Juist dat moet om trouw te blijven aan het hopeloze en weigerende. Marcuse sluit af met een citaat van Benjamin: “Slechts omwille van hen die geen hoop meer kennen, is ons de hoop gegeven.”. Dat is zo ongeveer de enige hoop die men bij Marcuse kan vinden. Maar misschien ook de enige hoop die men kán hebben. De enige hoop die werkelijk het verschil kan gaan maken. Deze boekbespreking is geplaatst binnen de volgende categorieen: 1968, Althusser, Benjamin, Kinderen, Marcuse, Marx, Plato / Socrates, Subversiviteit, Toekomstgericht, Wereld |
Pingback: Alexander S. Neill – Summerhill | onderwijs filosofie
Pingback: Douglas Kellner e.a. – Marcuse’s Challenge to Education | onderwijs filosofie
Pingback: Franco ‘Bifo’ Berardi – Futurability | onderwijs filosofie