Michel Foucault – Discipline, toezicht en straf
Foucault concludeert dat de doelstelling van de straf verschuift en de maatstaf veranderd:
Die veralgemenisering van de functie van de straf pluist Foucault uit. Misdaad en misdadiger worden volgens hem in de loop van de geschiedenis meer geobjectiveerd. De kunst van het straffen dient vervolgens gebaseerd te worden op een technologie van de voorstelling. Later nog kunnen we spreken van een correctioneel strafapparaat, dat het lichaam, de tijd, de dagelijkse handelingen en activiteiten, en ook de ziel (voor zover deze de zetel van de gewoonten is) aangrijpt. Een weloverwogen manipulatie van het individu. Een regelrechte politieke strategie. Foucault schrijft dat het niet zijn bedoeling is om de geschiedenis te schrijven van verschillende disciplinerende instellingen met hun specifieke kentekenen. Het gaat hem om de technieken. Essentiële technieken wil hij traceren. Technieken die zich volgens hem moeiteloos over al deze instellingen hebben verbreid.
Met de term discipline komen we in de buurt van het hedendaags onderwijs. In sommige gevallen behoeft de discipline namelijk een clausuur, een specifieke besloten plaats die afgezonderd is van alle andere. Ook elementaire begrenzing is mogelijk. Geleidelijk worden kortom ruimten gecodeerd volgens de regel van functiegebonden locaties. Ruimten die fixeren en tegelijkertijd circulatie toelaten. Denk aan dagroosters, temporele constructies van de handeling, het op elkaar afstemmen van lichaam en handeling, het koppelen van lichaam en voorwerp. Het neemt de vorm aan van een maximale exploitatie, de methoden van disciplinerende indelingen worden organische beperkingen van het gedrag. Deze beperkingen worden gerealiseerd door de kunst van de compositie van krachten om een effectief disciplinerend apparaat te creëren.
Het perfecte disciplinerende apparaat maakt het mogelijk om alles te allen tijde met één oogopslag te overzien. Eén centraal punt fungeert tegelijk als lichtbron die alles verlicht en als convergentiepunt van alles wat men met weten: een volmaakt oog waaraan niets ontsnapt, en een middelpunt waarop all blikken zijn gericht. Indeling en druk maakt dit overzicht mogelijk.
Normaliserende sancties staan centraal in elk examen. Vandaag de dag is het examen misschien wel bij uitstek de disciplinerende maatregel. Foucault beschrijft het examen dus als discipline-techniek. Ook dat ‘ene centrale punt van toezicht’ wordt in deze techniek toegepast.
Het individu wordt volgens Foucault dan ook gefabriceerd door de specifieke technologie van de macht die ‘discipline’ heet. We moeten ophouden de effecten van de macht in negatieve termen te omschrijven (uitsluiten, onderdrukken, censureren) maar de productiviteit van macht laten zien. Ze produceert objectgebieden,en waarheidsrituelen. Ze produceert realiteit. Het individu en de kennis daarover zijn het resultaat van deze productie. Veel van deze disciplinerende maatregels klinken waarschijnlijk bekend in de oren. Inderdaad, vandaag de dag kennen we het principe van de examinering nog altijd ontzettend goed, evenals de procedurele aanpak van de les, de objectivering van de ‘leerling’, de onderlinge vergelijking, het specifieke ruimtegebruik. Het is nog altijd zo herkenbaar wat Foucault schrijft over het examen: dat niet enkel dient ter afsluiting van de leertijd maar een permanent onderdeel vormt van de opleiding en ondersteunt deze als een steeds terugkeren machtsritueel, ondanks dat we het niet meer zo structureel toepassen als de zogenaamde ‘broederscholen’ waar iedere dag van de week een proefwerk werd gemaakt. Het examen is een uitwisseling van kennis. En van daar uit ontwikkelt volgens Foucault de (wetenschappelijke) pedagogiek gebaseerd op toezicht, disciplinering, vergelijking en indeling van leerlingen. Zoals de procedure van het ziekenonderzoek de epistemologische doorbraak in de medische wetenschap heeft bewerkstelligd, markeert het ontstaan van de ‘examinerende’ school het begin van de wetenschappelijke pedagogiek. Nogmaals, Foucault beschrijft geen geschiedenis maar wil terugkerende technieken uitlichten, of in meer brede zin de hele ‘apparaten’ waarin die technieken centraal staan. Wat voor ons daarom wellicht twee totaal verschillende omgevingen zijn, moet volgens Foucault samen worden besproken als zeer vergelijkbare en onderling samenhangende disciplinerende ‘apparaten’: de school en de gevangenis. Het pan-opticum van Bentham is daarvan de meest zuivere vorm. Een instelling die zich met zijn straffen niet zozeer richt op het bestrijden van overtredingen, maar veeleer op het onderscheiden, indelen en gebruiken van de straf; dus het inpassen van de wetsovertredingen in een algemene tactiek van de onderwerping. Of sterker nog: de instelling slaagt misschien in het produceren van de delinquentie die politiek en economisch bruikbaar is. En Foucault sluit zijn boek af met nog een wel heel duidelijk voorbeeld – half gevangenis half school zou je hier juist ook kunnen zeggen – waarin hij nog het sterkst denkt te kunnen laten zien wat er ook vandaag de dag nog qua technieken gebruikelijk is: de landbouwkolonie Mettray [zie overigens voor een Nederlandse beschrijving van Mettray uit 1847 het boek van Suringar] die in 1840 werd geopend en wat volgens hem ook gelijk de meest intensieve vorm van disciplinering was tot nog toe bekend. Een model waarin zich alle dwingende technologieën van het gedrag concentreren. En ondanks dit wel heel kenmerkende en geconcentreerde voorbeeld, moet eigenlijk het hele boek ons niet zozeer helpen het functioneren van een apparaat of een instelling eenduidig te beschrijven. Foucault wil ons eerder de noodzaak laten zien van een strijd, en de regels van een strategie. Foucault wijst ons op het ‘humanisme’ dat zowel een effect, als een instrument is van complexe machtsverhoudingen. En ons te doen beseffen dat in al die voorzieningen, technieken, objecten en discoursen – juist ook de schoolvoorzieningen, onderwijsinstituten, lesmaterialen, klasindelingen, enzovoorts – hoe dan ook het ‘gerommel van het slagveld’ weerklinkt. Bij die laatste opmerking, tevens de laatste opmerking van Foucault in zijn boek, plaats hij nog de voetnoot:
Het is een behoorlijk dwingend achterland in mijn ogen: na dit boek kan het denken over hedendaags onderwijs volgens mij niet meer zonder een dergelijke nadere studie, of verwerping van, Foucault’s idee van normaliserende macht en kennisvorming in de samenleving. Negeren is wat mij betreft onmogelijk, maar eenvoudig accepteren ook niet. Een geweldig boek. Deze boekbespreking is geplaatst binnen de volgende categorieen: 1975, Discipline, Eigentijds onderwijs, Foucault, ICT in onderwijs, Kaboem!, Pedagogie |
Pingback: Carmen Luke – Pedagogy, Printing, and Protestantism | onderwijs filosofie