Immanuel Kant – Über Pädagogik
Aan het einde van zijn leven, in 1803, werd dit boekje gepubliceerd. Kant was zelf al niet meer in staat tot publiceren dus het werd overgedragen aan zijn vriend en pupil Theodor Rink. Kant zou het boek van Prof. Bock als uitgangspunt hebben genomen ‘Lehrbuch der Erziehungskunst‘ (1780) maar dat is niet duidelijk terug te vinden in Kant zijn tekst en het is ook geen noodzakelijke achtergrond om de tekst van Kant te begrijpen.De tekst kent net als bij Rousseau een focus op het opvoeden van jongens. De opvoeding en het onderwijs is afgebakend door leeftijd. Het stopt als de jongen (het is op jongens gericht) vader wordt, dus als hij zelf kinderen krijgt of kan krijgen, Kant noemt een leeftijd van zo rond de 16 jaar. De opvoeding is zowel fysiek als moreel, dus het gaat om cultivatie en moralisatie. En daarvoor zijn naast verzorging en fysieke omstandigheden (liefdevolle zorg en aandacht, warmte, voeding) ook nog wat disciplinering en ontwikkeling nodig. Grofweg in vieren in te delen:
En dit zijn meteen ook de vier fasen waar de opvoeding grofweg doorheen moet verlopen. Het zou kunnen worden samengevat als disciplinering, cultivering, civilisering en moralisering. Uiteindelijk is dit allemaal gericht op vrijheid: daarvoor moet je eerst niet anderen in de weg zitten of problemen veroorzaken (discipline), dan zelf in zaken kunnen voorzien, dan zelf keuzes te maken hieromtrent en er een oordeel over te laten vellen. Het is uiteindelijk dus heel praktisch: gericht op hoe te leven als vrij mens. Het moet echter tevens het perspectief openen naar een ‘gelukkiger menselijk ras in de toekomst’. Onderwijs is dan ook een kunst die over de generaties heen wordt geperfectioneerd. Een kunst: dus niet een mechanische opvatting van onderwijs of het uitvoeren van een plan: het vergt oordelen en oefening. Langzaam, want elke generatie moet er weer iets aan toevoegen, zich een stuk daarvan eigen maken en verder doorgeven met weer een nieuw stuk inzicht. Elk kind moet in principe zijn ouders of leraren weer overtreffen. Onderwijs moet de leerlingen naar een verbeterde conditie van de mens in de toekomst leiden. Het is niet voldoende ze zich staande te laten houden in de hedendaagse wereld. Er moet veel meer gebeuren. En misschien is dat alles ook wel het meest hoge doel wat we uberhaupt kunnen nastreven als mens, onze plicht.
De thoerie over onderwijs is daarmee, bij elke generatie weer, nog niet compleet, zo constateert Kant. Het is dan ook het meest complexe probleem dat er bestaat. Gelukkig is dat niet erg. Als het idee helder is (zie hierboven, dat is toch behoorlijk helder!), dan hoeft dat nog niet meteen perfect uitgewerkt. Dat komt dan wel. Het idee is een perfectie die nog niet ervaren is. Het betekent wel dat er meer experimentele scholen moeten worden opgericht voordat we ‘normale’ scholen kunnen oprichten. We moeten experimenteren omdat we niet gewoon op basis van gezond verstand kunnen werken. Een voorbeeld is de progressieve school van Basedow (ondanks ook zijn kritiek daarop). Ook omdat we beseffen dat het onderwijs nog niet voldoende de benodigde aspecten belicht. Een uitmuntende onderwijsomgeving is volgens Kant eigenlijk enkel in prive instituten te realiseren, niet in publieke scholen. De publieke instituten kunnen wel proberen het onderwijs thuis te versterken opdat het uiteindelijk leidt tot beter prive-onderwijs, door een tutor thuis. Die tutor kan wel gedegen onderwijs geven en bijdragen aan de opvoeding, die moet dan ook verstand hebben over juiste voeding (beginnend met moedermelk) maar ook omtrent dingen als inzwachtelen en wiegen, kinderen leren te lopen en vallen – kortom de taak van deze tutor omhelst echt het hele opvoeden. Kant pleit daarom voor een algemeen curriculum binnen scholen waar de schoolmeesters voor zijn, maar vooral in combinatie met de toepassing in het alledaagse leven (wijsheid, discretie) wat gebeurt door prive tutoren, en de training van een moreel karakter. Ondanks deze oproep tot privé onderwijs is publiek onderwijs uiteindelijk wel degelijk nodig, juist omdat dit nodig is om daar in privé onderwijs op voort te kunnen bouwen. Of misschien moeten we zeggen: daar de vruchten van te plukken. Kant gebruikt namelijk de vergelijking met een zaadje dat groeit en bloeit. Een variant op de klassieke ‘groei’ metafoor, waarbij voor Kant de veelzijdigheid van de mens voorop staat en waarmee hij een kritiek op eenvormig onderwijs uit:
Later ook spreekt hij van een boom. Een boom die in het gras groeit zal alle kanten uit zich ontwikkelen, ene boom tussen andere bomen groeit veel meer omhoog. Je moet ze tussen elkaar zetten om het meeste uit ze te halen. De school moet door de grootste experts worden geleidt. Er is natuurlijk ook geld nodig en de juiste omstandigheden, maar het grootste belang is dat er een juiste invloed is van de mensen die op de school aanwezig zijn. Kant gelooft sterk in methoden: een man zonder methoden is onbetrouwbaar en moeilijk te begrijpen. Kant gelooft ook in gehoorzaamheid, het liefst vrijwillig (vanuit vertrouwen) maar ook zeker absoluut (afgedwongen). Daarnaast heeft hij het over zaken als het juiste dieet en harde bedden en bijvoorbeeld juiste slaaptijden. En ook al vroeg beginnen met het kind aan het werk te zetten, gericht op wat Kant ‘scholastische cultuur’ noemt. Maar hoe dan ook zonder dat het slaafs wordt of dat het kind dus wordt beperkt of dat het juist wordt verwent. Continu met het kind spelen en er zorg voor dragen, dat is het devies. Kant benoemt daarvoor talloze zinvolle spelletjes. Dit spel is voor de ‘vrije cultuur’ die naast ‘scholastische cultuur’ nodig is. Daarvoor moet je zeker geen verhalen lezen. Dat is enkel maar plezier voor het moment zelf. Het moet gaan om spellen die het kind in staat stellen later dezelfde technieken of aanpak in het leven in te zetten (en Kant ziet dit met verhalen niet gebeuren). De ideeen van Kant sluiten goed aan bij wat Rousseau schreef: het kind als kind laten opgroeien, niet als verondersteld burger. Het kind moet eerder opgroeien tot ‘wereldburger’. Zo min mogelijk artificiële hulpmiddelen zouden daarvoor gebruikt moeten worden. Het kind moet zoveel mogelijk op zijn eigen benen leren staan. Veel herhaling is nodig om de ledematen goed te leren gebruiken en een kind vertrouwd te maken met zichzelf en de soms harde wereld om hem heen. Waarbij het kind begrenst moet worden, het is geen vrije ontwikkeling. Maar op alle manieren moet vermeden worden om het kind een schuldgevoel of schaamte te geven. Niet de wil van het kind proberen te breken, maar deze buigen in de juiste richting. En sterk aansluiten bij datgene waar het kind aan toe is op een specifiek moment in zijn ontwikkeling. Kant zou met name ook op dat punt zeer onder de indruk zijn geweest van ‘Émile’ dat uitkwam in 1762. En hij was niet de enige, zoals de Engelse introductie beschrijft:
Toch heeft Kant nog wat sterker een oproep tot plicht en ook straf dan men bij Rousseau terugvindt. Plichten zowel naar jezelf (om als waardig mens te leven) maar ook naar anderen (om hun rechten te respecteren). Straffen werkt hij uit in positieve en negatieve straffen, natuurlijke en artificiele straffen. Je moet nooit straffen in boosheid, maar met een kalm gemoed en met oog op de verbetering van het kind. Kinderen kunnen misschien plichten nog niet echt begrijpen, maar de jeugd (pubertijd) wel. In de loop van het opgroeien komt de plicht dus steeds meer op de voorgrond te staan. Het heeft te maken met het vormen van karakter wat ‘gegrond moet zijn in waarheid’. De standaard moet niet de ander zijn, maar een algemeen geldende perfectie die met de rede kan worden gevonden. Het resulteert dan ook in classificaties van deugden, als ook hunkeringen waar we niet aan toe moeten geven. Het klinkt al gauw vrij principieel en dat is volgens Kant ook juist nodig. Een zekere indoctrinatie is hem wel gelegen, ook bijvoorbeeld omtrent religie die voortvloeit uit moraliteit en goede zaken moet oproepen, hoewel uiteindelijk omtrent de wetten die elke mens in zich heeft. En misschien gerelateerd aan deze sterke opvattingen over moraliteit, straf en disciplinering – hoewel Kant schrijft dat elk mens in principe gelijk is (en dat voor kinderen ook moet zijn) – weet hij met enige kronkelige stellingnames omtrent slavernij (een slaaf is enkel slaaf van zijn meester), vrijgevigheid (enkel toegestaan als we zelf vrij van verplichtingen zijn) en lust (dat in al zijn vreselijkheid voor het kind moet worden geplaatst) in het boekje hopelijk bij iedereen die het leest toch op zijn minst ook wat vraagtekens op te roepen. Deze boekbespreking is geplaatst binnen de volgende categorieen: 1803, Beschaving, Discipline, Kant, Kennisoverdracht, Onderwijsdoelen, Pedagogie, Plato / Socrates, Rousseau, Wereld |
Pingback: Friedrich Nietzsche – Morgenrood | onderwijs filosofie
Pingback: Albert Camus – De eerste man | onderwijs filosofie