Kees Boeke – Kindergemeenschap
Bovenal natuurlijk het details van ‘de werkplaats’. Deze Bilthovense werkplaats was vanaf 1926 gegroeid, toen Boeke dat jaar besloot zijn kinderen zelf op te voeden. Dit besluit werd genomen omdat het schoolgeld van de montessorischool waar zijn kinderen naar tevredenheid zaten, afgedragen aan de staat, bleek te worden besteedt door het ministerie van oorlog. Boeke was sterk tegen geweld en militarisme gekeerd en pleitte in talloze congressen voor vreedzame samenwerking en internationale verzoening. Dus zijn geld mocht niet naar oorlog gaan. Dan maar het onderwijs van de kinderen zelf organiseren. En langzamerhand nam het aantal kinderen toe, gelijkgestemde ouders wilden meedoen. En voor hij het wist werd Boeke gezien als onderwijsvernieuwer, een idealist, die radicaal anders wilde onderwijzen dan men gewend was. En niet alleen anders onderwijzen: eigenlijk stond Boeke een andere manier van leven voor, zoals in een sterk artikel op basis van archiefmateriaal wordt geconcludeerd:
Helemaal zonder geld de werkplaats starten kon natuurlijk niet, Boeke’s vrouw maakte gelukkig de financiering mogelijk. Haar familie was eigenaar van een grote levensmiddelenfabriek. Toen dit boek in 1934 verscheen bestond de werkplaats al 8 jaar en zou deze opgeschaald kunnen worden, een nog grotere kindergemeenschap. En aan het begin van de tweede wereldoorlog zouden er inderdaad al 200 kinderen op de werkplaats actief zijn. Boeke noemt zijn werkplaats liever geen school omdat hij niet bezig wil zijn met het scholen van iemand. Het gaat er niet om geschoold te worden, zo schrijft hij in dit boek. Liever wil hij de kinderen de gelegenheid geven zich door allerlei soort werk naar hun eigen aard en aanleg te ontwikkelen (en dat is niet wat we normaal onder ‘geschoold’ verstaan). Boeke wil dus liever een plaats om te werken voor kinderen. Boeke zet zich met de werkplaats echter niet direct tegen andere scholen af, hij schrijft dat hij denkt dat er in allerlei scholen al lang schitterend mooi en eerbiedwaardig werk wordt geleverd. Boeke wil geen grote aanklacht schrijven of de nieuwste en grootste theorie geven van het onderwijs. In tegendeel. Onderwijs blijft zich ontwikkelen. Als eerder pedagogen het goede antwoord op de vragen van het onderwijs hebben gevonden, dan zijn er nu vast en zeker weer nieuwe vragen. Het proces van het zoeken naar ‘steeds beter’ gaat toch door, maar de problemen liggen telkens weer op ander terrein. Boeke doet niet anders dan in zijn werkplaats net zo goed doorontwikkelen als dat andere scholen dat misschien op hun eigen manier doen.
Het werk op de werkplaats werd gedaan door werkers. Deze werkers (de kinderen) werden bijgestaan door medewerkers en helpers. Helpers kwamen op vaste tijden voor lessen in bepaalde vakken, medewerkers zijn degenen die zich ‘geheel aan het werk geven’. Op de werkplaats wil men zich aan de kinderen geven, hen naar beste weten helpen, leiding geven, hen aansporen tot werk op die gebieden waar aansporing nodig is. De medewerkers moeten (volgens Boeke liever mógen) de kinderen de gelegenheid geven in zo groot mogelijke vrijheid naar aard en aanleg te ontwikkelen, inclusief de gelegenheid zich te ordenen en de innerlijke tucht een ereplaats te geven. Het is het zeilen tussen twee klippen, uiterlijke dwang en bandeloosheid, dat is een goede metafoor voor de opvoeding. Het is een zeer delicaat werk, Boeke vergelijkt het ook met zweefvliegen: snel en gevoelig reageren om het evenwicht te bewaren en beseffen dat fouten daadwerkelijk noodlottig kunnen zijn. Volgens Boeke is het kenmerkende van de ‘docenten’ bij de werkplaats dan ook met name de onderlinge dienstbereidheid en saamhorigheid, en toewijding aan de mensheid als geheel. Veelal buiten de maatschappelijke verbanden die dit juist teniet doen. Een levende cel, cultuurcentrum, harmonisch ontwikkelend, dat is wat Boeke voor ogen had. Volgens Boeke zit hier de grootste uitdaging: de docenten dusdanig opleiden zodat meerdere van dit soort cellen kunnen ontstaan. De sterke ontwikkelingsgerichtheid, de focus op werk: het boek kenmerkt zich (passend bij deze thema’s) door talloze fijngevoelige, praktische, handige tips en trucs. Vanaf hoofdstuk vier is dit ook eigenlijk waar het boek van Boeke echt over gaat. De o zo belangrijke ‘bespreking’ als spil van de werkplaats, zaterdag tussen 9 en 10 bijvoorbeeld. Of de naamkaartjes, het karweienboek, het agendaplankje, De Bij (het schoolkranje), de Werkverdeling, opruimlatjes, de ‘rondkijk’, het werkzaamhedenboek. Ook de kleurcode’s die passen bij de vakgroepen, de 400 onderscheiden vakdelen, intonatietekens, werkvellen en controlevellen, duetkaartjes en solokaartjes, uitblokkertjes, de wonderklok, schrijfbruggetjes, optelwissels, optelblokjes, tafelschuif, de strikte dagindelingen. En natuurlijk diverse plattegronden voor optimale werkplaatsen, een heus werkplaatslied, en ook alvast de ook hier al uitgewerkte tiendesprongen die door Boeke later apart in een boek ‘Cosmic View’ zijn uitgewerkt en als basis hebben gediend voor Eames ‘Power of Ten’. Ook de manier waarop met al deze zelf ontwikkelde hulpmiddelen werd omgegaan staat beschreven. In het citaat hieronder valt te lezen hoe typisch en praktisch bijvoorbeeld de controle van de schoonmaak verloopt door de ‘beller’.
Het onderwijs is een praktisch iets, en moet dat zijn. Moeilijke dingen, abstracte dingen moeten concreet worden gemaakt. Altijd iets concreets gebruiken om moeilijkheden op te lossen. Iets hanteerbaars. Handenwerk neemt een zeer belangrijke plaats in op de werkplaats. Dit is heel nuttig, want daardoor wordt alles goed onderhouden, groenten verbouwd, handige leermiddelen gemaakt, enzovoorts. Maar het heeft ook een pedagogisch doel. Men maakt met meer ‘eerbied en zorg’ gebruik van alle spullen om hem heen als hij er zelf mee bezig is geweest om het (mee) te maken. Het zegt kinderen iets over de waarde van dingen, hoeveel moeite iets kost om te maken. Het geeft een ander type uitlaatklep en ook een soort status aan degenen die met hoofdwerk niet zo goed mee kunnen komen. Het geeft een intense vreugde om dingen te maken, zelfs als het een kinderlijk prutsen is. Het nut een de heerlijkheid van werk wordt aangeleerd. Boeke gaat zelfs zover dat er wat hem betreft (in 1934!) een groot gevaar zit in het ‘druk-maar-op-een-knopje-cultuur’ van die dagen. Hij heeft het over een vervlakkende invloed, niemand hoeft meer eens moeite te doen. Kom bij Boeke niet aan met het idee dat handenarbeid minderwaardig is aan hoofdwerk. Al dat hoofdwerk, kunstwerk, enzovoorts wordt natuurlijk pas mogelijk als er eerst handwerk is verricht om de spullen te maken. Er moet eerst een piano gebouwd worden voordat met piano kan gaan spelen. En ook onder de klussen die moeten worden gedaan is er geen minderwaardige. Allen minderwaardig, want echt de mens onwaardig, is het werk dat mensen schaadt. Werk wat mensen vergiftigd, verdoofd, dat mensen martelt of zelf dood, of hun zielen schaadt. De rest (dus vrijwel al het werk) is werkelijk nodig voor het geluk van mensen, dus allemaal uiterst belangrijk. Het doel van onderwijs, een hoger doel hoeven zij zichzelf niet te stellen, is simpel en toch ook complex: het waarlijk menselijke in al je daden laten spreken. Het is iets waar we ‘wèl ernst mee moeten maken’, namelijk met toewijding, volharding en met uithoudingsvermogen zorg dragen voor dit waarlijke menselijke. De diepere persoonlijkheid moeten we zien te raken, niet het oppervlakkige bewustzijn wat bij een mooie redevoering al gauw geraakt is maar ook weer snel terug veert naar de normale gang van zaken.
Het is een eigen ontplooiing van van het eigenlijke ‘ik’, het betere ‘ik’ in ons. Iets wat op basis van dagelijkse omstandigheden en psychologische momenten door een enkel woord of in een langer gesprek, door middel van inzicht en gewoontes worden gevormd. Het altijd weer zoeken naar het redelijke. En aan dit redelijke te gehoorzamen. Het is een zachte beïnvloeding die niet tot dwang leidt, maar die vrijwel onzichtbaar ’trekt’. En niet enkel vanuit een ‘ik punt’ maar als deel van een groter geheel, in steeds wisselende richtingen van beschouwing. Wanneer het eigenlijke ik wordt ontwikkeld zou dat dus tegelijk moeten betekenen de ontwikkeling van de gemeenschap. Persoonlijkheidsontwikkeling is gelijk aan gemeenschapsontwikkeling.
Interessant in dat verband is dat de koninklijke kinderen ook in de werkplaats zijn geplaatst en ook weer eraf zijn gehaald: die mochten dus niet worden wie ze waren? Net als bij Summerhill is natuurlijk de vraag of dwang en autoriteit dan helemaal moet verdwijnen. De enige keer dat volgens Boeke daadwerkelijk moet worden ingegrepen is als de opvoeder ongedaan moet trachten te maken wat vooraf door ouders en anderen met dwang en vrees-inboezeming verkeerd is gedaan. Dan zal zelfcorrectie vanuit het kind gevaarlijk zijn. Maar verder hoeft de opvoeder niet zoveel zelf in te brengen. Boeke gelooft in een mysterieus iets, dat ervoor zorgt dat een enkeling uiteindelijk precies weet (juist en absoluut) wat hij behoeft. Daar moet men oog voor hebben. Dus het doel van onderwijs ligt in het kind zelf besloten. Het doet zich voelen in het ‘innerlijk beleven in de stilte van ons hart van de tere dingen die het wezen altijd zijn geweest‘. Iets wat wel degelijk religieus genoemd moet worden en waar je als opvoeder naar móet leven aldus Boeke: ‘niemand moet zich begeven in opvoedend werk, die zich niet geestelijk verdiept heeft. Ja, ik wil verder gaan, en zeggen: niemand behoort er in te staan, die niet religieus leeft.‘ Boeke spreekt over het Neo-Christendom. En juist met dat uitgangspunt is in veel gevallen ingrijpen door de opvoeder helemaal niet nodig. Dat is waar de opvoeder op rekenen mag en waarop hij zich moet verlaten. Dit zal het noodlottige voorkomen. Van binnen uit zal het leven zelf de oplossing bieden wanneer er problemen ontstaan, ‘vrezende – met hoe goede bedoelingen ook – met de eigen grove handen iets te kneuzen in het onbegrepen groeiproces dat zich in de ontluikende kinderziel voltrekt‘. Daarom het oog voor de details, en de keuze van Boeke om het heel voorzichtig allemaal zelf uit te denken. Het blijft fascinerende dat Boeke juist niét een school wilde starten – en dit vervolgens op een bepaalde manier precies deed. Dat hij niet een revolutionair andere aanpak wilde nastreven – maar dit op een bepaalde manier precies wel ontwikkelde. Dat er nou eenmaal afzonderlijke vakken moesten worden gegeven vanwege utilistische overwegingen – maar dat Boeke eigenlijk juist de samenhang van alles bleef benadrukken en uitdragen. Dat hij kwam tot een zeer gedetailleerd curriculum of lesplan met allerlei vakinhouden – maar eigenlijk enkel om te zorgen dat er bij de kinderen geen hiaten in kennisopbouw of weten ontstonden, iets wat volgens Boeke vooral ook een zorg van de kinderen zelf was. Dat hij zelfs eigen diploma’s is gaan invoeren, als een bewijs van bekwaamheid bij bepaalde proeven – maar dat die helemaal niet gehaald hoefden te worden maar enkel als bewijs konden dienen voor wat iemand had doorstaan (de proef is verplicht, het behalen van het diploma niet). Kortom: Boeke maakte het mogelijk steeds vanaf niets te nadenken over wat de kinderen nodig hadden en enkel ‘school’, ‘vakken’, ‘diploma’s’ en een andere aanpak is in te voeren omdat het nou eenmaal nodig was om de kinderen te helpen – ondanks zijn aanvankelijke scepsis daartegen. En dat dit dan ook altijd helemaal op een eigen manier ontwikkeld moest worden om die aanvankelijke kritiek mee te nemen in een verbeterd ontwerp. Waarschijnlijk zit daar het belang van het nogmaals bestuderen van Boeke en zijn kindergemeenschap. Als laatste nog iets over de stijl van het Boek: dit boek lees als een rustige, voortstuwende, best dwingend soms, maar altijd doortastend en verder kijkend betoog om nog beter en mooier onderwijs te realiseren. Dit is Boeke als onderwijzer, misschien spreekt hier de toon van de werkplaats uit. Dit is misschien wel het werkelijke opvoedende waar Boeke het over heeft. De manier om mensen zelf aan te zetten tot een eigen werkzaamheid. Elke onderwijzer die even vast zit in zijn dagelijkse beslommeringen doet er goed aan zijn voordeel mee te doen. Of elke docent die weer contact wil maken met zijn eigen zalvende opvoederstaak. Wat een passie, wat een visie, wat een onophoudelijke, prachtig opbouw met terugkerende thema’s en herhalende refreinen! Maar soms ook een beetje te gemaakt vlijend, te herhalend, te bezielend? Misschien zegt de tekst van de KNAW het wel mooi: ‘Door zijn pedagogisch werk was hij allengs minder radicaal geworden, maar hij bleef een visionair, met een sterke charismatische uitstralingskracht. Even typerend voor zijn uitzonderlijke, naïef-gecompliceerde persoonlijkheid echter was zijn musische naturel, waarvan tal van strijd- of gelegenheidsliederen en liedjes, voor samenkomsten of voor het alledaagse schoolleven gecomponeerd, getuigen, evenals de opmerkelijke muziekuitvoeringen, die jarenlang onder zijn bezielende leiding plaatsvonden.’ Deze boekbespreking is geplaatst binnen de volgende categorieen: 1934, Diploma, Kinderen, Lesgeven, Methoden, Onderwijspraktijk, Pedagogie, Politiek en overheidsbeleid, School, Talent |
Pingback: Ton Verstegen (red.) – Een traditie van verandering | onderwijs filosofie
Pingback: Grace Llewellyn – The Teenage Liberation Handbook | onderwijs filosofie
Pingback: August Carl Mennicke – Sociale Paedagogie | onderwijs filosofie
Pingback: Jean Jacques Rousseau – Emile | onderwijs filosofie
Pingback: Ton Verstegen (red.) – Een traditie van verandering | onderwijs filosofie