Theo Thijssen – Het grijze kind

Hoewel dit een roman betreft, is dit boek ook tegelijk wat onderwijsfilosofisch van aard. ‘Thijssen grijpt’, aldus een bespreking in de Volkskrant, ‘met dit boek hoger; hij wil, pedagoog die hij is, de gevolgen laten zien van een opvoeding die niet bij machte is kinderen in hun waarde te laten; ze veel te vroeg in een volwassen keurslijf wringt.‘ Theo Thijssen is als Amsterdamse leerkracht fel tegen een ‘schoolse’ opvoeding. Het boek werd gepubliceerd in 1927, toen hij al niet meer les gaf en werkte voor de Bond van Nederlandse onderwijzers (later opgegaan in NVV en toen FNV), nog wel voordat hij voor de SDAP de politiek in ging. Misschien wel uit zijn hoogtijdagen, waarin hij het meeste publiceerde. Veel van de opmerkingen over die schoolse opvoeding uit het boek zijn nog altijd herkenbaar, ruim 90 jaar later. Theo Thijssen zelf heeft eens gezegd dat het zijn beste boek is. Het is in zijn geheel online te lezen.

In soms spottend aandoende en kritische beschrijvingen, in de vorm van  heldere herinneringen van een vroeg wijs kind, beschrijft het boek een schoolcarrière resulterend in een ‘drop out’. Met sterke woorden maakt Thijssen daarbij de bekrompenheid van de gangbare lesjes en onderwijsboekjes duidelijk. Het belangrijkste punt wat wordt gemaakt: alles is verwrongen op school. Geschiedenis bijvoorbeeld gaat niet over echte dingen van vroeger, maar is een specifiek door de kinderen te reproduceren lesje uit het boek. School is voornamelijk het oefenen van examens, uiteindelijk resulterend in een toelatingsexamen voor weer de volgende school.

De bedoeling van al die lessen in die boekjes was je te leren bekendheid, ja familiariteit te veinzen met dingen waar je niets van wist, laat staan iets begreep. Als iemand je bijvoorbeeld vroeg: wat weet je van Amsterdam? – dan kon het hem geen steek schelen of je hem een en ander wist mee te delen uit je werkelijke kennis, die je opgedaan had als Amsterdamse jongen, nee dan moest je op een bepaalde wijze zeggen: ‘diamantnijverheid’. Die ‘bepaalde wijze’ bestond hierin, dat je trachtte door zekere intellectuele opgetogenheid het uitroepteken weer te geven dat achter dat woord in je boek stond. … De onderwijzer – ere zij z’n humaniteit – hielp je ook. Wat voor nijverheid? vroeg-ie en dan antwoordde je: diamant. Of hij vroeg: wat van diamant? en dan zei je met overtuiging: nijverheid. En daarna knorde je allebei vergenoegd. …  Ja dat ‘les leren’ was een allerzonderlingst iets. Wat voor fabrieken hebben ze (stel je voor dat-ie ‘we’ had gezegd) in Amsterdam? Broodfabrieken heeft eens een onnozel meisje geantwoord, de haar bekende werkelijkheid verwarrend met de geleerdigheid van ’t boekje. En zowaar, het grijnzen was algemeen: zoiets is toch geen aardrijkskunde?

Dit manier van doen speelt zich niet alleen op school af. Het schoolse komt ook mee naar huis: huiswerk maken. Hij zou later dan ook rigoureus stelling tegen nemen: ‘en daarom zeg ik, in het volle besef van mijn verantwoordelijkheid bij dit spreken in het openbaar tot de ouders; wantrouw de school, naarmate zij meer huiswerk geeft; wantrouw haar minder, naarmate zij er minder aan doet, maar wees pas gerust, wanneer zij er uw kinderen en u helemaal niet mee lastig valt.’ Maar ook ziet hij het schoolse in de opvoeding thuis, omtrent netjes gedrag (slechts één koekje uit een trommel nemen, netjes visite goedendag zeggen, enzovoorts). Bij al dit soort dingen is geen sprake van plezier aan werkelijke geestesgroei, aan echte innerlijke ontwikkeling: er is sprake van opgelegde uiterlijke beschaafdheid. Thijssen vind dat we meer oog moeten hebben voor het kind en de mogelijkheden die het heeft, het laten werken zodat het werkelijk iets opsteekt.

Elk kind, letterlijk elk kind, heeft in zich honderdmaal meer werkdrift, honderdmaal meer lust om zich uit te sloven dan honderd van de allergeraffineerdste commandeerpedagogen er ooit in kunnen brengen. Ik wil het kind dan ook niet ‘sparen’, ik wil het niet ‘verwekelijken’, ik wil het laten werken harder dan ooit iemand maar kán hebben gewild. Maar het werk moet passen bij de kinderaard, het moet mogelijk zijn voor het kind.

Helaas: op scholen is dat nauwelijks mogelijk, zeker niet bij grote klassen en veel opgelegde roostering, eindtermen, enzovoorts. Een uurtje gymnastiek op school is weliswaar ‘de eerste stap naar een school die het er niet op aan zou leggen zoveel mogelijk kinderen te vermoorden of voor hun verdere leven invalide te maken‘ en doet dus al wonderen – maar de eerste dag van echte verstandigheid van de hoofdpersoon bestaat eruit de schooltas compleet kapot te schoppen. Uiteindelijk vind je geen levensvreugde (in de trant van Pallieter) op school. Er is opstand voor nodig tegen het schoolse. Niet alleen op school, maar vooral ook richting je ouders, om ze (ook weer krachtig uitgedrukt) ‘als ’t ware op te voeden tot het begrip van hun machteloosheid‘. Je niet laten aanpraten dat je ziek bent, dat er iets geestelijk niet met je in orde is – of iets nog veel ‘geheimzinnigers‘ – en je moet simpelweg volharden in het feit dat je niet meer dat schoolse wilt accepteren.  Zoals in het nawoord door Kees Fens staat: ‘de breuk ontstaat pas op het moment, dat geeiste zelfstandigheid het verder leiden van een eigen leven binnen een beschermd milieu onmogelijk maakt: er zal gehandeld moeten worden, men kan zich niet langer veilig richten náár‘. En enkel in dít boek van Thijssen loopt het daadwerkelijk op die manier ‘stuk’, is er daadwerkelijk een opstand, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Kees de Jongen, waarschijnlijk Thijssens bekendste boek waar Kees in goed overleg stopt met de opleiding in verband met zijn ernstig zieke vader.

De vernuftigheid van Het grijze kind zit erin dat Thijssen in het schijnbaar normale de logische absurditeit beschrijft: het schijnbaar realistische lesje van school blijkt verwrongen te zijn, het schijnbaar zo wijze kind is geschikt voor de inrichting, en het schijnbaar zo goede onderwijs, blootgelegd in zijn schoolse opzet, heeft logischerwijs baat bij opstand. Die opstand moet niet door ‘orde houden’ worden vernietigd, zo bepleit hij, want dat heeft niets met onderwijs te maken. Thijssen ziet teveel kinderen die zich niet meer verzetten, die echte schoolkinderen zijn geworden en die de onderwijzer door hun lijdzaamheid ‘de kostbare aanwijzingen’ onthouden voor werkelijk goed onderwijs.

Dat werkelijke goede onderwijs is iets wat hij in het boek eenmaal noemt ‘de pedagogiek der natuur’. Dat is wat Thijssen blijkbaar als uitgangspunt wilde nemen, zonder dit evenwel in dit boek verder te willen definiëren dan op een vertellende en anekdotische manier. Het is tenslotte een roman. En niet voor niets, zo lijkt het. In 1911 schreef hij echter al een niet-anekdotisch stuk (in het door hem opgerichte tijdschrift ‘De Nieuwe School’ in dienst van de emancipatie van de onderwijzer – ondertitel ’tijdschrift voor de practische paedagogiek’ – en later uitgebracht in Taal een Schoolmeester) wat de onderwijzer te doen stond. Misschien kan dat als voorlopige tip voor een dergelijke ‘pedagogiek der natuur’ voor in de praktijk doorgaan? Een paar mooie zinnen om zo nu en dan zeker als docent nog eens aan herinnerd te worden:

Wij moeten in de school een beetje royaal zijn; wat kalmer, wat gemoedeliker; wij moeten van alles proberen; wat in een uur niet komen kan, geven we twee uur; als de lust er maar in blijft; kinderen zijn zo optimisties, en de Natuur zo wijs en goed; waarom zullen we dan toch met een bedenkelik soort zelfkastijdingswoede ons vak tot een hondebaantje maken ?

. . . Laat nou toch die verongelukte sommen ‘es liggen; hierna beter; ga nou ‘es een ziek kind opzoeken, of verander ‘es die malle woorden van dat anders zoo aardige liedje! En probeer morgen weer een spiksplinternieuw maniertje, om ’t ze aan ’t verstand te brengen, dat van die sommen; wie weet ! Maar leef in school, leef met je klas; als het maar geschikte mensen zijn als ze van school afgaan: prakties geschikt.

4 thoughts on “Theo Thijssen – Het grijze kind

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *