Walter Rodney – The groundings with my brothers

Groundings zijn momenten van kennisuitwisseling tussen de academie en niet-academische gemeenschap, zonder dat daarbij het academische de overhand krijgt. In die uitwisseling wordt in de gemeenschap gewortelde kennis (ook wel ‘organische’ kennis genoemd) op waarde geschat. Iemand ‘van de straat’ heeft daarbij kortom zeker zoveel belangrijke inbreng als de academicus of onderzoeker. In de discussie en uitwisseling wordt naar gemeenschappelijkheid gezocht. En dat maakt ten eerste dat de opgedane kennis ‘gegrond’ wordt, dat de normale ‘ivoren toren’ van de onderwijsinstituten wordt afgebroken en plaatsmaakt voor gelijkwaardige uitwisseling, en dat maakt dat de blik op de wereld meer ‘echt’ wordt. Daarnaast zorgt het ervoor dat de aanwezige academische kennis dienstbaar wordt gemaakt aan de gemeenschap. En dat is bij de groundings waar Rodney over schrijft dan ook precies de bedoeling. Het is zowel goed voor de academici, waar Rodney zelf toe behoorde, als goed voor de gemeenschap waar Rodney zich voor wilde inzetten.

Rodney gaf het voorbeeld in allerlei arme buurten en afgelegen locaties met juist meer marginale of ‘buitengesloten’ groepen. Niet om even een keer zijn best daarvoor te doen: voor Walter Rodney is het iets wat je ‘leeft’. Zoals zijn vrouw Patricia in haar bijdrage aan dit (opnieuw door Verso uitgegeven) boek schrijft: “For Walter, groundings were not isolated events. Rather, groundings exemplified his approach to life: one where academics and activism were integrated and inseparable in the pursuit of equality, justice and a common humanity.” Dit boek bestaat naast teksten over Rodney ook over teksten van hemzelf die hij schreef op basis van die groundings. Het geeft dus een mooie introductie tot zijn ‘grounding‘ werk vanuit verschillende perspectieven.

Rodneys groundings zijn geworteld in een specifieke geschiedenis en kunnen daar niet los van gezien worden. Ze zijn verbonden met een grote opstand in Jamaica, ook wel de ‘Rodney Riots’ genoemd, in 1968. Rodney werd namelijk ge’banned’ door de regering, en er volgden daarop grote studentenprotesten (iets wat Andrew Salkey in zijn roman Joey Tyson sterk invoelbaar maakt). In de protesten liepen ook de rastafari’s mee, degenen die met name gesprekspartner waren in de groundings, en waarvan de inzichten op Rodney veel indruk maakten. Al met al kwam er een omvangrijk en ook heel diverse groep demonstranten op de been die een grote (revolutionaire) verandering wilden. Iets waar Rodney expliciet voor pleitte: maatschappelijke revolutie. Er brak een breed en radicaal protest uit, waar door de politie en overheid hard tegen werd opgetreden. Er stond veel op het spel, het verloop van de protesten en datgene wat in de protesten werd betoogd zou grote invloed hebben op de politieke ontwikkelingen op de Caribische eilanden in die tijd, en op de strijd van onderdrukte groepen op andere plekken later. En dit alles was dan in zekere zin een consequentie van de groundings, dit is juist wat er zou moeten gebeuren als men zich verenigde, samen ‘echte’ en gegronde kennis uitwisselde en men probeerde te werken aan het komen tot betere omstandigheden voor de mensen in weerwil van politieke of maatschappelijke onderdrukkende structuren. Rodney had het al wel voorzien. Hij zag het altijd al als een (intellectueel) activistische modus van kennis vergaren, hij wist al dat dit hem als academicus enigszins buitengesloten zou maken van de reguliere academische wereld. Maar daar koos hij dan ook bewust voor. Groundings kennen een duidelijke politieke insteek.

Deze film over Rodney geeft een indrukwekkend beeld van Rodney in die tijd en ook na zijn overlijden door een bom-aanslag (waarschijnlijk door de toenmalige Guyaanse president Burnham).

Rodney sloot zich aan bij de toenmalige pan-africa en ‘black power’ beweging (hij vatte ‘black’ ruim op zodat het alle op basis van huidskleur onderdrukte gemeenschappen omvatte, misschien zelfs iedereen die niet wit was). Hij vond het belangrijk huidskleur wel degelijk te benadrukken omdat het nu eenmaal een sociale realiteit was waar men niet omheen kon, onder andere vanwege de daarmee samenhangende police brutality, de bestaande dominante witte netwerken en machtsstructuren, het imperialisme, het geweld (in allerlei vormen) gekoppeld aan huidskleur. Het bepaalt nu eenmaal in grote mate de sociale realiteit waarmee hij te maken had. Rodney verwijst in zijn werk naar oa. Carmichael, Garvey, Malcolm X en Elijah Mohammed: centrale figuren binnen de black power beweging. Maar natuurlijk niet op een manier zoals dat soms binnen ‘black studies’ gebeurt waarbij deze personen worden ingelijfd in de bestaande academische orde (iets waar Rodney expliciet van weg wil blijven): hij wil ze niet incorporeren. Hij haalt ze aan om met hun te beargumenteren dat wit in maatschappelijke zin een ‘superioriteit’ betekent, in praktische (operatieve) zin. Hij betoogt dat er een hegemonie bestaat onder andere door technologie en klasse-dynamiek, waarbij in het denken van Rodney duidelijk een Marxistische invloed terug te zien is, zoals bijvoorbeeld ook bij zijn vrienden C.L.R. en Selma James. Net als hen wil hij duidelijk maken hoe de onderdrukking werkt, waar die op gebaseerd is, hoe het functioneert. En dat is kennis die mensen kan helpen uit de onderdrukking te komen. De witte mens en zijn maatschappelijke structuren zijn vijandig voor Rodney en de mensen waarvoor hij opkwam, en ze moesten die als zodanig beschouwen, pas totdat ze daadwerkelijk zouden merken dat er verandering in kwam. Voor Rodney was zelf-emancipatie en solidariteit belangrijk, en hij was positioneerde zich tegen de staat en de middenklasse. Alhoewel hij vaak progressieve staatsmensen adviseerde en zijn aanpak ook wel is gebruikt door juist de middenklasse die in navolging van Rodney weliswaar erkenning gaven aan, maar niet zozeer streden voor zelf-emancipatie van de onderdrukten (zoals bijvoorbeeld Joseph Edwards deed).

Rodney was historicus dus het plaatsen in een geschiedenis was voor hem belangrijk. Dat was zijn academische expertise die hij inbracht en die hij liet vormen door zijn uitwisseling in de groundings. Hij specialiseerde zich in de geschiedenis van de Caraïben, wat historisch sterk verbonden was met Azië, Africa en de Americas (een geschiedenis die natuurlijk bestaat uit slavernij, en de daarmee verwikkelde verkrachtingen, genocide, en allerlei andere vreselijkheden). Hij beargumenteerde later ook op basis van historische kennis dat Europa heeft gezorgd voor een onderontwikkeling van Afrika (in zijn bekende werk ‘How Europe underdeveloped Africa“) en heeft later diverse meer lokale geschiedenissen in meer detail uitgewerkt in diverse publicaties, toen hij bijvoorbeeld in Tanzania of Guyana werkte en leefde. Dat maakt dat je weet hoe kolonisatie werkt, wat de invloed daarvan is. Zo ook bijvoorbeeld in het onderwijs. Onderwijs is volgens Rodney cruciaal voor de sociale structuur. Normaal is onderwijs direct gerelateerd aan het werk en de omstandigheden in de gemeenschap. Maar het koloniale systeem maakte mensen tot lokale administrateurs in dienst van de private Europese kapitalistische bedrijven . Onderwijs zou die mensen in Afrika ‘beschaving’ brengen, maar het zorgde eigenlijk voor medewerkers in de exploitatie van het continent. Het was onderwijs voor onderdrukking en twijfel. Hoger onderwijs was niet aanwezig. Rodney schrijft met veel verwijzingen en referenties hoe dit allemaal past in een geschiedenis van Afrika waarin de Europeanen het continent uitbuiten en zoals hij het verwoorde ‘onderontwikkelden’.

Maar door het kennen van die geschiedenis is er ook zicht op de manier waarop daar het best op kan worden gereageerd. Om bijvoorbeeld in Afrika het onderwijs weer toe te eigen door en voor de lokale gemeenschappen. Een beter begrip en herwaardering van de Afrikaanse geschiedenis, en dus roots van de mensen om hem heen, gaf volgens Rodney zicht op een identiteit van waaruit men de onderdrukking kon aanvechten, in plaats van zich te schikken naar de structuren van een dominante witte wereld. Hij voelde zich om die reden ook aangetrokken tot de Ethiopische kerk waar ook de Rasta’s naar neigden en die ook de Amharische cultuur die daarmee samenhing wilden versterken en die bijvoorbeeld Haile Selassie (his emperial majesty) vereerden. Rodney neemt ze serieus en doorbreekt een mogelijk vooroordeel van luie wietgebruikers of reggae artiesten. Rodney wil een herwaardering van vroegere Afrikaanse tradities en culturen, bijvoorbeeld die van Yoruba (met alle onderlinge verbanden met bijvoorbeeld Voodoo, Shango, enz) of Mande, Akan, Hausa en zo door. Ook qua onderwijs verwees hij naar meer traditionele Afrikaanse vormen, waarbij ouderen meer levenswijsheid hadden en zo – in een staatloze maatschappij – ‘geheime’ kennis, recht, en spiritualiteit beheersten en die als autoriteit werd geraadpleegd. We moeten leren luisteren naar de ‘drums’ hiervan, naar de boodschappen die zijn anders articuleren en die op een hele andere manier worden overgedragen. Hij wilde deze geschiedenis omarmen en daar in de tegenwoordige tijd plaats voor maken en het inzetten in dienst van de onderdrukte bevolkingsgroepen.

Een speech van Rodney over de revolutionaire Afrikaanse identiteit

In dit boek wordt ook ingegaan op de hedendaagse relevantie van Rodneys werk. Er worden parallellen getrokken naar de huidige situatie bijvoorbeeld in Jamaica, maar ook in het hoger onderwijs op andere plekken – onder andere door Verene A. Shepherd. Nog altijd wordt Rodneys werk beschouwd als een goed voorbeeld voor hoe onderwijs eruit kan zien dat zich tegen de dominante Eurocentrische kennis en cultuur weet te keren, wat een maatschappelijk verandering kan aanmoedigen en versterken, wat een vuist kan maken tegen imperialisme in al zijn vormen. Een soort onderwijspraktijk dat bol staat van empathie, maatschappelijk bewustzijn, respect – en waar uit de institutionele kaders wordt gebroken. Waarvoor, zoals Austin (ook auteur van ‘Dread poetry and freedom‘) het in zijn bijdrage beschrijft, we ons moeten blijven herinneren dat ‘ideas are, or at least should be, a neccessary part of the public political domain, as well, and especially so in times of dread‘. En daarvoor is het minimale, het eerste, wat elke intellectueel en academicus zou moeten doen: de strijd aan te gaan met het witte culturele imperialisme. Elke onderwijzer of onderzoeker dient zich te beseffen op welke manier zijn discipline door een wit imperialisme is doortrokken en dient zich daar expliciet rekenschap van geeft en deze zienswijze aan te vallen.

I suggest first that the intellectual, the academic, within his own discipline, has to attack those distortions which white imperialism, white cultural imperialism, have produced in all the branches of scholarship.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *